Hoe zeg je in het Duits? Verkoper; Verkoopster; Ober; Serveerster; Piloot; Stewardess; Kok; Chef; Boer; Verpleegster; Politieagent; Brandweerman; Advocaat; Leraar; Loodgieter; Kapper; Kantoormedewerker;

Beroepen :: Duitse woordenlijst

Op jezelf Duits leren